Een ode aan de Rotterdamse haven
Waar het water ruist en kabbelt. Waar alles op z’n plek. Waar sterke schouders, zware lasten. Tussen aankomst en vertrek. Lachen mag, maar bikkelen moet. Hoe bitterzoet de dingen. Waar de kranen piepen, de schepen varen, terwijl de meeuwen zingen. Tussen stalen constructies, opslag en distributie, pallets en containers. Waar in alle talen van de wereld handel wordt gedreven. Laden, lossen, trossen los. Samen staan we sterk. Niet verzaken. Vele handen maken lichter werk. Borst vooruit. ’t Ken nie anders. Bij nacht en ontij. Weer en wind. Van de lichtjes in de avond tot de nieuwe dag begint. Van de pijntjes in je rug. Stug door tot het zweet op je voorhoofd en het eelt op je klauwen. Bergen verzetten, rechttoe rechtaan. Op praatjes valt niet te bouwen. Tot er geen water van de Maas meer vloeit naar open zee. Tot er geen eb meer en geen vloed. Tot er geen goederen meer mee. Tot er geen roestige romp meer aanlegt. Totdat iedere kade verlaten. Dragen wij de haven in het hart. Vormen wij het hart van de haven.
Derek Otte, dichter uit Rotterdam